Amsterdam, 26 augustus 2018
Gisteren ging ik naar de Open Dag van een ‘schrijfschool’ in Amsterdam. Opleidingen, cursussen en workshops hebben een onweerstaanbare aantrekkingskracht op me. Na de middelbare school was ik student aan meerdere dansacademies, toneelscholen, deed ik een cursus theaterbelichting, een vooropleiding tot docent Pilates, een oriëntatiecursus voor de mime opleiding, nascholingworkshops en vorig seizoen bekwaamde ik me tot yoga docent. Als het klaar is, wil ik steeds weer iets anders. Dus nu fluiten schrijfopleidingen me na.
Los van mijn opleidingsverslaving ben ik nieuwsgierig naar de types die daar -net als ik- op af komen. Het is een soort pijnlijk genot om jezelf keer op keer in zo’n ongemakkelijke situatie te brengen met een groep mensen die je niet kent. Je te moeten voorstellen. Wat zeg je, wat laat je weg? Hoe ben je bescheiden, maar ook niet onnodig onzeker?
We kwamen voor een proefles. Ter voorbereiding daarvoor waren we gevraagd een filmpje te bekijken. Ik zal je verklappen dat het een commercial betreft; je kunt hem hier bekijken. De docente liet ons er in de les nog eenmaal naar kijken. Daarna kregen we de opdracht. Ze verdeelde het filmpje in vier ‘scènes’ en we kregen 7 minuten de tijd om een van deze scènes te be-schrijven.
Scène 1 – Waarin de politieman bij de bloemenstal staat, met het meisje praat en zijn telefoon gaat.
Zeven minuten is kort. Er is eigenlijk geen tijd om na te denken wat je gaat doen. Ik koos rap een perspectief en begon. Niet stoppen, doorschrijven. Niet teruglezen, doorschrijven.
Dit schreef ik op.
Ze straalt en is mooier dan ooit.
Omdat je zoiets niet tegen iemand zegt, zeg ik: ‘Je bloemen staan er weer prachtig bij vandaag.’
Wat ik hoop, gebeurt. Ze lacht lief en verlegen. De kriebel in mijn buik geeft me gek genoeg moed. Ik zet mijn pet wat steviger op mijn hoofd en zoek een nieuw compliment.
Haar jurk. Iets over haar jurk.
Nee, dan denkt ze dat ik naar haar borsten heb gekeken. Wat ik ook gedaan heb natuurlijk.
Iets anders.
Haar lach.
Nee. Cliché.
Iets anders.
Het weer.
Alsof dat haar verdienste is.
Ik probeer de stilte te vullen met een glimlach. Ik hoop dat ze mijn wenkbrauwen ziet. Mijn moeder zegt dat mijn wenkbrauwen harten sneller zouden laten kloppen.
Dat is nog nooit gebeurd.
Mijn telefoon gaat.
’Schrijf je laatste zin en leg je pen neer.’
Ik heb besloten geen schrijfopleiding te gaan doen.
Ik ga schrijven.