In 1993 zat ik in de brugklas. B1K.
We maakten voor het vak Nederlands een gedichtenbundel.
Een van de opdrachten was om een gedicht te schrijven in een fantasietaal.
Ik en mijn bloebel
Mijn bloebel is gliebel
en globber de biebel.
We gingen samen rinossen
bij de potomollen pinossen.
De polokip deed schapelig,
maar ook een beetje hapelig.
Nepsai liep liebeur,
Poeviel rende niebeur.
Pikolop pakte sibol
en ook roefopotibol.
Folotauw is uns ednei
dit is het einde van Bloebel en mij…
Ik heb in die bundel ook een nogal gemeen gedicht geschreven getiteld Leraren.
Echt behoorlijk naar.
Ik wens ze toe overspannen te worden.
Hier was een boze, zich miskend voelende puber aan het werk.
Nu ben ik mijn leraar Nederlands, Niek Bootsma dankbaar.
Regelmatig vervoeg ik werkwoorden in mijn hoofd nog met behulp van ‘smurfen’ om erachter te komen of iets met ‘d’ of ‘dt’ geschreven dient te worden.
Zoals ‘Smurf je het zo’? als ik zeker wil weten of je het woord ‘Red’ hier zonder ‘t’ schrijft.
Bedankt meneer Bootsma.
Mag ik Niek zeggen?
Sorry Niek, dat ik je zo’n onaardig gedicht voorschotelde destijds.
Puberhersens zijn ondoorgrondelijk.
Fijn dat je me toch nog een 8,6 voor mijn bundel gaf.
Maar daar moest ik blijkbaar wel eerst een zinnetje voor weg-tipp-exen.