Overbewust van de dramatiek van dit moment trek ik de voordeur dicht en blijf er even voor staan. ‘Ik ga nooit meer met iemand samenwonen.’ De jongens van de studentenverhuisservice lijken niet erg onder de indruk, maar houden uit beleefdheid even stil.
‘Rijdt u met ons mee?’
‘Nee’, zeg ik.
Want ik moet nog iets doen.
Alle meubels zijn van Maarten, dus die blijven hier. Alsof we altijd al hebben geweten dat dit moment ooit zou komen, had hij alle spullen voor het huis betaald. Wel zo overzichtelijk voor als we ooit uit elkaar zouden gaan.
In de kamer waar ik de komende vier maanden kan verblijven staan de basics. Een tafel, een bed, een kledingkast en een kast. Tot mijn vreugde en irritatie is die helemaal gevuld met de boeken van de dame die deze maanden gaat proefsamenwonen met haar geliefde. Proefsamenwonen. Wanneer weet je of je die proef doorstaan hebt? Vier maanden is een eitje.
Ik bonjour deze negatieve gedachte mijn hoofd uit en check of ik mijn portemonnee niet per ongeluk in een doos heb gestopt die in het nu wegrijdende busje staat. Natuurlijk niet. Dat zou ik nooit doen. Ik vind hem in m’n tasje met de belangrijke spulletjes. M’n telefoon, m’n oplader, het boek dat jij me hebt gegeven, m’n sleutels met aan de bos nu de twee nieuwe en een minislippertje dat ik zelf nooit zou kopen. M’n huissleutel, ‘de sleutel van mijn oude huis’, corrigeer ik mezelf hardop, laat ik er nog even aan zitten.
In de Hema in m’n nieuwe buurt vind ik probleemloos de afdeling waar het beddengoed ligt, ook al ben ik in dit filiaal nooit eerder geweest. Blijkbaar sla je onbewust door de jaren heen de logica van de inrichting van zo’n winkel op.
Voordat ik de kamer vorige week ging bezichtigen had ik m’n gele meetlint opgerold in m’n zak gestopt. Het had wat ongepast gevoeld toen ik het bed stond op te meten. Ik meende te bespeuren dat de verhuurster het toch niet zo’n prettig idee vond dat er een vreemde in haar bed zou gaan slapen.
Het matras was één zestig breed. Het dekbed één tachtig.
Ik kies een donkerblauw hoeslaken en een lichtblauw overtrek. Op het donkerblauw zullen vlekken wel goed te zien gaan zijn. Maar misschien wil ik dat juist.
Je weet dat het vandaag zal gebeuren. Dat ik vanaf vanavond een eigen plek zal hebben. Dat we niet langer zullen zijn aangewezen op lokalen waar iemand binnen kan komen. Of toiletten. Of een tuin van bewoners die op vakantie zijn. De gedachte dat we morgen naast elkaar wakker zullen worden veroorzaakt een stroomstootje in mijn hart. Gevolgd door een misselijke golf van schuldgevoel.
Ik ben nog maar een half uur weg en ik ben mijn nieuwe leven al aan het ensceneren.
Maarten had me ge-sms’t dat hij drie dagen in een hotel zou slapen. Hij wilde niets meemaken van mijn inpakken en wegwezen.
De gaten die ontstonden in de kast die we speciaal voor ons huis hadden laten bouwen had ik proberen te vullen door zijn boeken uit te smeren over de planken. Ik had de mooiste dwars gezet. Met de kaft naar voren. Later zal hij me zeggen dat dat hem juist pijn had gedaan. ‘Zelfs de boel stukmaken doe je met aandacht en precisie.’
Ik weet niet hoe het kan, maar ik arriveer eerder op mijn nieuwe adres dan de verhuisstudenten. Het is een woongroep. Het is er viezer dan ik zou willen, maar het is goed voor voorlopig. Ik laat mijn tasje in een hoek op de grond vallen, zet het enige raam open en laat het uitzicht even voor wat het is.
De twee Hema pakketten leg ik op de tafel en ik kijk ernaar. Het plastic piept als ik de plakstrip voorzichtig lostrek. Ik veeg hem weer dicht. Ik haal adem. Dan scheur ik het alsnog aan stukken en maak het bed op. De vouwen staan nog in het textiel.
Ik sms je: ‘Ik ben er. Kom je hierheen? Singel twee zes acht.’
N.B. Eventuele gelijkenissen met de werkelijkheid berusten op louter inspiratie.